De Hoge Raad vindt het nodig dat de Belastingdienst moet kunnen vaststellen wie de afnemer is waarnaar de BTW-heffing wordt verlegd. De verleggingsregeling is namelijk bedoeld om te voorkomen dat er fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik plaatsvindt en identificatie van de afnemer is dan noodzakelijk.
Een ondernemer die een prestatie verricht door een goed te leveren of een dienst te verrichten, is daarover BTW verschuldigd. In sommige gevallen is het juist de afnemer van een product of dienst die de BTW moet aangeven en moet afdragen aan de Belastingdienst. Bij deze verleggingsregeling − wettelijk verplicht bij een aantal leveringen en diensten − moet de BTW worden verlegd naar de afnemer (verdiepingsartikel). In de bouw, scheepsbouw en schoonmaak geldt een verplichte verlegging van de BTW als het gaat om onderaanneming en het uitlenen van personeel. Over de vraag of een afnemer zich bij deze regeling altijd moet identificeren ging onderstaande zaak.
Geldig BTW-nummer verkrijgen
Het ging hier om een ondernemer die bij een metaalhandel metalen kocht die aangaf in Duitsland te wonen. Maar hij identificeerde zichzelf verder niet. Er werden verder dat jaar aan personen metalen geleverd die de metalen in opdracht van de ondernemer afhaalden en contant betaalden. Er werden geen afhaalverklaringen uitgereikt. Bij de eerste leveringen had de metaalhandel een brief met het identificatienummer van de ondernemer gekregen maar dat bleek niet geldig. Ook na verschillende pogingen te hebben gedaan om een geldig nummer te krijgen kwam er niets. De metaalhandel gaf op de facturen aan dat de BTW was verlegd, maar daar was de inspecteur het niet mee eens. Hij legde een naheffingsaanslag BTW op van € 92.257 omdat was geleverd zonder geldig BTW-identificatienummer en zonder dat de identiteit van de afnemer bekend was. De metaalhandel ging hiertegen in beroep.
Wie is de afnemer waarnaar de BTW-heffing wordt verlegd?
De rechtbank handhaafde de naheffingsaanslag. Het gerechtshof daarentegen verwierp de stelling van de inspecteur dat de verleggingsregeling alleen kon worden toegepast als de leverancier beschikte over een juist (Nederlands) BTW-identificatienummer van de afnemer en vernietigde de naheffingsaanslag. In cassatie oordeelde de Hoge Raad echter dat de naheffingsaanslag gehandhaafd mocht blijven. De verleggingsregeling is met name bedoeld om te voorkomen dat er in bepaalde sectoren fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik plaatsvindt. Hiervoor is het nodig dat de Belastingdienst kan vaststellen wie de afnemer is waarnaar de BTW-heffing wordt verlegd. De identiteit van de afnemer is noodzakelijk voor controle op de heffing en inning van BTW bij de afnemer, en bij mogelijke doorlevering van de goederen. Het is dan ook niet in strijd met EU-recht dat de verleggingsregeling buiten toepassing blijft als de afnemer onbekend is.
Bron: rendementonline, shutterstock