De opbrengst van een rijpaard kan resultaat uit overige werkzaamheden zijn. Daarvoor is van belang of de verkoper bij aankoop van het paard het oogmerk had dit paard met winst te verkopen, deelnam aan het economische verkeer en of de opbrengst objectief bezien te verwachten was.
Een man en zijn echtgenote waren paardenliefhebbers. De man had in het verleden als springruiter meegedaan aan concoursen. Ook de dochter toonde interesse in paarden. Daarom had de man aanvankelijk twee pony’s gekocht. Met deze pony’s deed de dochter mee aan wedstrijden en concoursen. In 2007 kocht de man voor zijn dochter een zadelmak rijpaard voor € 12.500, ook bedoeld om met wedstrijden mee te doen en verkocht hij de twee pony’s. De man was ondernemer, hij handelde niet in paarden en/of pony’s op het moment van de aankoop van het rijpaard. De dochter was succesvol met het paard en won regelmatig grote prijzen. De man kreeg diverse biedingen voor het paard en uiteindelijk verkocht hij het paard na aandringen van zijn dochter voor € 1,3 miljoen. De inspecteur belastte de verkoopopbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden. De man was het daar niet mee eens en ging in beroep bij Rechtbank Noord-Nederland.
Een man en zijn echtgenote waren paardenliefhebbers. De man had in het verleden als springruiter meegedaan aan concoursen. Ook de dochter toonde interesse in paarden. Daarom had de man aanvankelijk twee pony’s gekocht. Met deze pony’s deed de dochter mee aan wedstrijden en concoursen. In 2007 kocht de man voor zijn dochter een zadelmak rijpaard voor € 12.500, ook bedoeld om met wedstrijden mee te doen en verkocht hij de twee pony’s. De man was ondernemer, hij handelde niet in paarden en/of pony’s op het moment van de aankoop van het rijpaard. De dochter was succesvol met het paard en won regelmatig grote prijzen. De man kreeg diverse biedingen voor het paard en uiteindelijk verkocht hij het paard na aandringen van zijn dochter voor € 1,3 miljoen. De inspecteur belastte de verkoopopbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden. De man was het daar niet mee eens en ging in beroep bij Rechtbank Noord-Nederland.
Geen oogmerk
De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de verkoopopbrengst een voordeel is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Van belang is of de man bij de aankoop van het paard voordeel beoogde, of hij dit kon verwachten en of hij deelnam aan het economische verkeer. De rechtbank is van oordeel dat de man met de aankoop van het paard geen voordeel beoogde. Van belang daarvoor is dat de man het paard voor de hobby van zijn dochter heeft gekocht. Hij had bij aankoop van het paard ook niet de bedoeling dit snel met winst te verkopen. Bij aankoop van het paard had de man slechts twee pony’s en handelde hij niet in paarden. Door een blessure van het paard en het hoge bod drong de dochter bij haar vader erop aan om het paard te verkopen.
Geen belaste waardestijging paard
De rechtbank overweegt ook nog dat als de man al ooit heeft beoogd voordeel te behalen, dit niet eerder is geweest dan oktober 2014. Toen kreeg de man het bod. De inspecteur heeft niet kunnen aantonen dat in een week tijd een belaste waardestijging van € 1,3 miljoen van het paard heeft plaatsgevonden. De verkoopopbrengst van het paard is onbelast.
Wet: art. 3.90 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 5 februari 2021 (gepubliceerd 24 februari 2021), ECLI:NL:RBNNE:2021:396, LEE 19/3691 en LEE 19/3692
Zie ook: Rechtbank Noord-Nederland 5 februari 2021 (gepubliceerd 24 februari 2021), ECLI:NL:RBNNE:2021:396, LEE 19/3693 en 19/3694
Bron: Taxence