Volgens de werkgever was de werknemer ongeoorloofd afwezig vanaf 27 februari 2018. Die ongeoorloofde afwezigheid vormt een dringende reden voor ontslag op staande voet.
De werknemer voert aan dat de werkgever de werkzaamheden in het kader van re-integratie tweede spoor maar buiten zijn vakantie om had moeten organiseren. Zo werkt het niet volgens de kantonrechter. De werkgever riskeert immers een loonsanctie van het UWV als hij niet voldoet aan zijn verplichtingen in het kader van de re-integratie. Daarom hoefde de werkgever niet te wachten met de start van passende werkzaamheden.
Verder voert de werknemer aan dat bij schending van re-integratieverplichtingen ontslag op staande voet niet is toegestaan. Dat klopt volgens de kantonrechter, als de werknemer passende arbeid weigert. Maar hier speelt iets anders. De werknemer is niet op zijn werk verschenen omdat hij vond dat hij vakantie mocht nemen en daarna wel zou kunnen beginnen met de passende arbeid.
De kantonrechter laat zowel de loonstop als het ontslag op staande voet in stand. Hij kent ook geen transitievergoeding en/of billijke vergoeding toe. Bovendien moet de werknemer de proceskosten van de werkgever vergoeden.